Stamboom Familie Kuiper

de geschiedenis van de families Kuiper en Knollema uit de provincie Groningen

Print Voeg bladwijzer toe


Uitleg

Onderstaand kunt u aantal interessante onderwerpen vinden die betrekking hebben op stamboomonderzoek. Door op onderstaande onderwerpen te klikken komt u rechtstreeks bij het artikel van uw keuze.

___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

ONTSTAAN VAN DE NAAM KUIPER


Familienamen zijn vaak afgeleid van de woonplaats, gehucht of streek waar onze voorouders woonden (bv. Woldendorp, Slochteren of Sterenborg), van de omgeving waar ze woonden (Van den Berg/Van der Poel/Van der Eyk)van hun beroep (De Mulder (=molenaar)/De Boer/Kuiper(=tonnen-maker)/Bakker), of zijn afgeleid van de naam van hun vader (Abbas/Knollema/Koning). Familienamen waren niet vastgelegd en werden vaak veranderd.

Een verandering van woonplaats, bijnaam of beroep kon al voor een andere (familie)naam zorgen. Pas bij decreet van 17 mei 1813 (door Napoleon Bonaparte!) was men verplicht om voor de burgerlijke stand een vaste familienaam aan te nemen.
Zo was het voorheen heel goed mogelijk dat op één akte de achternaam van een persoon op verschillende manieren geschreven werd, bijv. Kuiper, Kuipers, Kuper. Deze werkwijze is in onze hedendaagse cultuur bijna niet meer voor te stellen.

Dit verklaart tevens het feit dat een gedeelte van onze voorouders zich de naam Kuiper hebben toegemeten en weer anderen Kuper heten. Het is wel opmerkelijk dat ik bij mijn naspeuringen in archieven en op internet op zoek naar onze familiegeschiedenis toch wel andere schrijfwijzen ben tegengekomen dan Kuiper.


Het belangrijkste nevenbedrijf van de haringvisserij vormde kuiperij, die kon worden onderscheiden in de zogenaamde droge en natte kuiperij. De droge kuiperij was de omvangrijkste. Zij leverde de honderdduizenden tonnen die nodig waren om de haring in te doen. Het maken van de tonnen -in de maten hele ton, kinnetje, zestiende, tweeëndertigste en achtje was geheel handwerk.
Het was ook een zeer nauwkeurig werk: de harington moest immers waterdicht zijn. Men begon met het maken van duigen uit eikehout. Eén kant van de plank werd vlak gemaakt, waarna de kuiper er schuine stroken afstak, zodat de plank in het midden breder was dan aan het uiteinde.

De andere zijde van de plank werd met het "holmes" bewerkt. Op de strijkbank werden de zijkanten glad geschaafd, waarbij men er op moest letten er niet te veel af te halen, want anders zou de ton later niet helemaal waterdicht zijn. De duigen werden in de vorm gezet door er "beslagringen" (ijzeren banden) omheen te doen. Vervolgens werd de half voltooide ton boven het vuur verwarmd, waardoor de duigen krom trokken en zodoende kon de kuiper ze stevig in elkaar drijven. Aan het onder- en boveneinde van de ton maakte de kuiper met gebruik van de "kroosschaar" sponningen, die de bodem en deksel moesten vasthouden. Een geoefend kuiper kon tot produktie van ongeveer 80 tonnen per week komen.
Aan het einde van de vorige eeuw verdiende een kuiper 35 cent voor een grote ton en 14 cent voor een zestiende ton. De droge kuiperij was min of meer seizoenwerk en duurde tot half juni.


Op dat moment was de haringvangst in volle gang en kwam de nadruk op de natte kuiperij te liggen. De natte kuipers pakten de haring over. Door het zout waren de haringen gekrompen en zat er minder in een ton; dat wil zeggen: de ton zat niet meer vol. Daarnaast werkten de natte kuipers ook langs de haven om de tonnen te herstellen. Zij droegen klompen en over de broekspijpen trokken zij lange blauwe kousen aan. Om de kleding te beschermen droegen zij een voorschoot van oliegoed.

___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

HOE WERD EEN VAT GEMAAKT?


Hoofdstuk 1 - Van boom tot duig

Nadat de boom die gekapt is voor het maken van het vat in rondelingen ( deel van de boomstam op lengte van de duigen) is gezaagd worden deze segmenten in kwartieren gedeeld met behulp van wiggen of kloofijzers en een kloofhamer.
Verdere verdeling van de kwartieren gebeurt dan met de kloofbijl en het splijtmes.
De zo bekomen driehoekige stukken worden verder bewerkt met een kloofmes of een kuipersbijl om een eerste vorm te geven aan de toekomstige duig.
Dit werk voert men uit met behulp van een kloofladder of op een werkblok.
Voor hout dat mocht gezaagd worden, gebruikte men een trek- of een raamzaag om de boom in planken te zagen. De verdere bewerking van de duigen gebeurt op het kuiperspaard met het steekmes en het haalmes. De definitieve vorm krijgen de duigen op de voegbank. Met behulp van de voeg- en fatsoenmal meet de kuiper de juiste vorm van de duigen na. Hij kan hier ook de proportiepasser gebruiken. Minder handig maar bruikbaar voor kleiner kuipwerk is de bolle en holle schaaf om de duigen hun vorm te geven.
Voor groot-kuipwerk kan men de binnenzijde van de duigen bewerken met de pikdissel.

Voor onze Noorderburen blijft voegen nog altijd " strijken" vandaar ook strijkbank. Omdat dit werktuig in hoofdzaak gebruikt wordt om de zijkanten (voegen) van de duigen en de bodemstukken te schaven is het aangewezen te spreken over een voegbank. De voegbank is een grote reischaaf van 1,5 m tot 3 m lengte met de zool omgekeerd en naar boven gericht. De balk steunt met één kant op een schraag of tonnetje en heeft geen poten. Een ander model (a)steunt langs de ene kant op de grond en heeft langs de andere kant twee poten. Nog een ander model (b) steunt op vier poten met dwarsstukken verbonden en staat horizontaal. In de balk, van stevig hout, is er in het midden -wanneer de kuiper recht achter de voegbank staat - of 2/3 naar achter, wanneer hij zittend werkt - een opening (huis) dwars door de balk in de breedte, rechthoekig en zeer smal, in de lengte verbredend naar onder toe om gemakkelijker de houtkrullen te verwijderen. Deze opening moet dienen om de schaafbeitel in te brengen die met een wig of spie wordt vastgezet. De vouw van de beitel is naar boven gericht. De breedte en de lengte van de schaafbeitel staan in verhouding tot de afmetingen van de balk. Ook hier moet het inbrengen van de schaafbeitel nauwkeurig gebeuren: evenwijdig met het bovengedeelte van de balk, nauwelijks boven de zool uitkomend. Hoe fijner de afregeling, hoe fijner schaafwerk. Bepaalde voegbanken hadden twee schaafbeitels op enige, evenwijdige afstand van elkaar. Het losmaken of vastzetten van de schaafbeitels gebeurt op identieke manier als bij een gewone blokschaaf: men klopt op de kop om de beitel te lossen, op de wig om hem vast te zetten. Om het oppervlak van de balk glad te maken gebruikte men vers spek van het varken of de pezerik: de uitgesneden roede van een varken… De voegbank werd reeds afgebeeld op Middeleeuwse gravures.


Hoofdstuk 2 - Het vangen van een vat

Nadat de duigen allemaal op de juiste lengte zijn gebracht met de afkortzaag, zet de kuiper de duigen in een duigenkrans.
De eerste duig(en) zet hij vast met een knijper en om uit te meten hoe breed de laatste duig moet zijn kan hij gebruikmaken van een kaliberpasser.
Met enkele slagbanden wordt de duigenkrans verstevigd en met een klemhaak kan hij de duigen die te hoog of te laag zitten op hun juiste plaats brengen. Om de duigen te buigen moet men gebruikmaken van water en vuur. De duigen worden nat gemaakt met een dweilstok terwijl men in de duigenkrans vuurtje stookt in een vuurrooster.
Door het samentrekken van de duigen met een vijzel of windas en het aanbrengen van verschillende maten van slagbanden ("de dans der banden" ) met drijverzet- en drijfhamer worden de duigen gebogen en samen geduwd en is het vat "gevangen".

Drijvers dienen om de banden (hoepels) naar beneden te drijven bij het samenbrengen van de duigen. Op de drijver wordt geklopt met een ijzeren/houten drijfhamer.
We kunnen de verschillende modellen onder 3 types indelen:

  • de drijver volledig uit hard hout. Hij wordt gemaakt uit een stuk duighout of ook uit een rondhout. Het onderdeel heeft een holronde zijde en onderaan soms een groef die past op de ronding van de hoepel. Het middendeel is versmald en rondgezet om als handgreep te dienen. Het bovenstuk waarop met de hamer wordt geklopt, is afgevlakt.

  • bij de metalen drijvers die volledig uit massief zijn, is het onderste gedeelte dat op de band wordt gezet ook rond en loopt via een hals uit op een handgreep. In oorsprong was de metalen drijver in de vorm van een wig.

  • de meest gebruikte drijver is deze met een metalen voet en een houten handgreep. De voet is van gesmeed staal, heeft een trapeziumvorm en  bij het uiteinde een groef om de drijver beter op de band te kunnen houden.

De voet zit met een angel in een ronde houten hecht die dan boven en onder versterkt en beschermd wordt door beslagringen.


Hoofdstuk 3 - De binnenafwerking

Na het vangen wordt het vat op een werkstoel geplaatst om gemakkelijker een aantal bewerkingen te kunnen uitvoeren.
Met de bolle boogschaaf en het schraapstaal wordt de binnenwand effen gezet. Voor kleiner kuipwerk kan men hiervoor het trekmes en het staarttrekmes gebruiken. Om restanten tussen de duigenvoegen  bij gebruikte vaten te verwijderen heeft men de steelschraper.
Om zo weinig mogelijk raakvlak te hebben tussen duig en grond wordt er met de dissel een naar binnengerichte schuine kant aan de koppen van de duigen aangebracht: de kim. Na het kimmen worden de duigen langs beide zijden bovenaan vlakgeschaafd met een kopschaaf.
Waar straks de groef voor de bodem zal komen, wordt vooraf een weinig hout weggenomen met de blaaischaaf, het  -mes of de –dissel. Nu kan men de kroosgroeve  aanbrengen met de kroosschaaf  of voor lichter werk met de stokkroos.
Voor herstelwerk met afzonderlijke duigen gebruikte men de krooszaag.

In Nederland is de benaming foksmes nog algemeen gebruikt.
Het blaaimes moet dienen om een weinig hout van de duigenwand weg te nemen daar waar de kroos zal komen. De kuiper gebruikt hiervoor ook de blaaischaaf of de blaaidissel  om het zich wat gemakkelijker te maken, want het hanteren van het blaaimes is niet eenvoudig.

Het blaaimes is een soort haalmes met langs één kant een verlenging van het mes en een staaf  die als handvat dient (a). Soms zit hierop ook wel eens een handvat (b). Aan de andere zijde staat het handvat haaks op het mes zoals bij een gewoon haalmes. Iets meer naar de zijkant van het haaks handvat is het snijmes trapeziumvormig verbreed.
De kuiper neemt het haaks staand handvat met linkerhand, steekt het ijzeren handvat door het kuipwerk en neemt het via de andere zijde met de rechterhand vast. Nu drukt hij het mes met de bovenkant tegen de wand en beweegt met de andere hand het mes heen en weer om het hout weg te nemen. Deze gecoördineerde bewegingen zijn niet voor beginnelingen weggelegd.
Men gebruikt dit soort blaaimes alleen voor lichter en kleiner kuipwerk en daarbij moet men  ook nog beschikken over verschillende maten van dit gereedschap.


Hoofdstuk 4 - Geen vat zonder bodem

De rechte bodemstukken krijgen hun vorm met de reischaaf. De houten deuvels die men gebruikt voor het ineenzetten van de bodemstukken worden gemaakt met een deuvelijzer.
Eenmaal de bodemstukken aan elkaar, tekent men met de gewone passer, de stokpasser of ovaalpasser de bodemomtrek af. Met de boogspanzaag zaagt men dan de bodem uit. Wil men de bodemomtrek mooi rond zetten dan kan men een bolronde boogschaaf gebruiken. De bodemtand kan men aanbrengen met een steekmes, dissel of bodemtandschaaf.
Een eerste bodem in de kroosgroef brengen is niet zo ingewikkeld. Voor de tweede bodem op zijn plaats te brengen kan men gebruikmaken van een bodemtrekker, -houder, -ophaler, of – klopijzer.

Tussen kroos en bodem brengt men soms biezen aan om de dichtheid van het vat te verzekeren. Men maakt gebruik van een klauw- of biesijzer om de duigen achteruit te trekken en een stopmes om de biezen in de kroos te duwen.
Met de blok- of bodemschaaf wordt de bodem langs de buitenkant opgekuist.

In het Nederlands taalgebied is «voorloper» veel voorkomend en Taransaud meent zelfs te weten dat "varlope" een verbastering zou zijn van het Nederlandse voorloper. Taalkundigen zouden er willen op wijzen dat het schaafwerk met de reischaaf … slechts voorlopig was. Het woord reischaaf wijst op het reien van hout: het vlak, haaks, van dikte en van breedte schaven van stukken hout.
Het schaafblok van de reischaaf heeft de vorm van een rechthoekige balk: 80 cm lengte, 7 à 8 cm breed en 10 à 11 cm hoog. Het heeft achteraan een handvat en vooraan soms een kleine steun. Sommige modellen hebben op de zijkanten –ter hoogte van het huis- handvatten.
Het huis zit ongeveer in het midden van het blok. Het schaafijzer, de wig en de keerbeitel vormen met de zool een hoek van 45°.

Onderaan is er een dwarse smalle spleet waar het mes uit de zool komt en de afgeschaafde houtkrullen worden verwijderd langs een groter wordende opening boven aan de balk.
De schaafbeitel wordt in het huis geklemd met een wig en om deze los te maken klopt men met een hamer  of een klopstuk ( een stuk hard hout). Vooraan op het blok.
Bij het inbrengen van de schaafbeitel zorgt men ervoor dat het mes 1. evenwijdig zit met de zool 2. er niet te ver doorkomt 3. goed geblokkeerd zit met de spie.

Kleinere modellen zijn de korte reischaaf (F. riflard) die 1/4 tot 1/5 korter is dan de gewone.
Langere types zijn dan niet meer zo handig in het gebruik voor één persoon. Daarom draait men de schaaf om, zet men langs de ene zijde een steun of schraag en steunt men de andere zijde op de grond tegen een hindernis (werkbank). Men duwt nu de plank over de schaafbeitelopening en men heeft… een voegbank.
De reischaaf wordt gebruikt om grotere, rechte planken/bodemstukken te bewerken. Het is een wat grover schaafwerk dat nadien met de kleinere blokschaaf gladder wordt gemaakt. Dan toch voorloper.


Hoofdstuk 5 - Het aan banden leggen

Nadat het vat is gedicht, zal de kuiper de buitenwand opkuisen en de slagbanden vervangen door de definitieve banden.
Voor het opkuisen van de buitenwand gebruikt hij het schraapstaal en de spaakschaaf.
De definitieve banden zijn van gegalvaniseerd plaatijzer en worden met de metaalschaar of –beitel op de gepaste lengte afgemeten. Daarna legt hij de uiteinden van de band op het aambeeld of het gaatjesblok om er met de doorslag  gaatjes in aan te brengen waarin de klinknagels worden aangebracht om de band aaneen te klinken. Met de dopper worden de koppen van de klinknagels rond gezet.
Om de kopband op zijn plaats te brengen gebruikt men een houten of metalen slagijzer.
Bandhaken moeten vermijden dat  de banden naar beneden glijden. Houten hoepels zijn nog niet geheel uit de mode. De hoepelmaker heeft dan ook verschillende specifieke werktuigen ter zijner beschikking.
De repen waaruit de hoepels worden gemaakt,  worden gesneden en “gesnoeid” met het hoepelmes. De dikkere repen worden  op de snijbank gesplitst met een splijthout. Hun ronde vorm krijgen de hoepels op de plooibank en het hoepelrek. Met het lasmes wordt de las gesneden en de kleedkuil moet dienen om de lassen te binden.
De houten hoepels worden ook met houten slagwerk op het vat gebracht: kloppers van allerlei vorm en  formaat.

De spaakschaaf is een metalen schaafijzer om de buitenwand van het vat de "final touch" te geven. In ons taalgebied is het meest gebruikte woord spookschaaf. Dit is de directe klankvertaling uit het Engels nl. "spokeshave". Het Engelse spoke betekent echter spaak. De verwijzing naar het gebruik door de wagenmaker van dit gereedschap om de spaken rond te zetten, lijkt ons meer verantwoord: spaakschaaf. De Fransen zijn er niet beter aan toe met hun bastrengue, vastringue, wastringue.
Ofwel is de spaakschaaf volledig van metaal (van verschillende grootte) of  alleen het middenstuk is van metaal dat dan langs beide kanten in dezelfde lijn eindigt op een angel met twee handvatten.
Het schaafijzer is rechthoekig en zit met bouten vast in een smal huis in het middenstuk. De zool van het schaafvlak is een weinig afgeschuind en de gleuf waarin het schaafijzer zit is zeer smal. Het is namelijk de bedoeling fijn schaafwerk af te leveren. Men duwt de spaakschaaf steeds voor  zich uit.


Hoofdstuk 6 - Een vat met gaten

Het lijkt wat raar dat men, na al de zorg die men heeft besteed om de dichtheid van het kuipwerk te verzekeren men achteraf  verschillende gaten voorziet: het bomgat, tapgat, zwikgat.
Bij het aanbrengen van deze openingen gebruikt men eerst klein boormateriaal: de booromslag met aangepaste houtboren: de fretboor, de avegaar, de zwikboor.
Om het gat te vergroten gebruikt men nadien de schulpboor,  het ruimijzer of de schrobzaag. De bomkroos kan men alleen gebruiken bij licht kuipwerk.
Met een kurkenplank wordt de bom (met bomlap) in het bomgat geklopt. Soms dekt men met een bomblik ook het bomgat af. Dit blik brengt men aan met een bomstamper. De bom kan ook van metaal zijn en past in een bomring. De bom wordt dan met een bomsleutel vastgezet.
De bom kan men verwijderen met een tapethamer of bomtrekker.
De steekbeitel moet dienen om de uitsteeksels van zwikpennen of spieën ( na het aanbrengen van een bodemklamp bv.) te verwijderen.
Om de inhoud van het vat na te meten steekt men de pegel door het bomgat tot aan de bodemrand.
Kentekens om de eigenaar van het vat, de inhoud en het soort drank aan te duiden, worden aangebracht  met een brandstempel of een ritsijzer

De avegaar is het grotere model van de fretboor.
In het Frans is het duidelijker waarom men de avegaar gebruikt: vrille à barrer. Voor het boren van de gaten door de koppen van de duigen wanneer men bv. een klamp (dwarsplank) op de bodem (buitenkant) aanbrengt. Vandaar ook de grotere lengte van de avegaar, soms tot 1,25 m. De avegaar moet langer zijn dan de diameter van de bodem.
Voor het aanbrengen van de klampgaten staat de kuiper aan de tegenovergestelde kant en boort (voorzichtig – gemakkelijk splitten) van binnen naar buiten.
Naargelang de lengte van de stang is de houten kruk in verhouding, stevig en tamelijk breed (30 – 40 cm). De avegaar wordt met twee handen, draaiend en drukkend bediend. Na een halve draai moet men de greep op de kruk wisselen. Het recht boren met een lange avegaar is geen sinecure en de houtbewerker ( want niet alleen in de kuiperij wordt de avegaar gebruikt)  neemt soms zijn toevlucht  tot allerlei hulpmiddelen.
De stang eindigt meestal op een kleine schroef en het boorijzer kan lepel- of spiraalvormig zijn.
De Franse " tarière" is nog een zwaardere uitvoering van onze avegaar. Het boorstuk is S-vormig, waarbij de voorste snede het hout snijdt en de tweede snede het hout weghaalt.


Hoofdstuk 7 - Scherp staan

Een goede ambachtsman gebruikt goed gereedschap.
Daarom onderhoudt hij het ook met zorg. Met slijpsteen, wetsteen en aantrekmes zal hij zijn snijdend alaam steeds scherp houden.
Met zaagvijl, zaagzetijzer en – tang onderhoudt hij zijn zagen.











Bronvermelding: Erik Waelput     Website: http://users.belgacom.net/kuiperij/



___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

AFKORTINGEN

In de genealogie worden veel voorkomende woorden vervangen door symbolen en afkortingen, hierdoor kun je in tabellen en kwartierstaten veel ruimtewinst boeken.
Onderstaand kun je een selectie vinden:

AFKORTING BENAMING SYMBOOL
begr begraven []
/ 1750 de stad in 1750  
dr dochter  
- dood geboren +*
geb geboren *
ged gedoopt ~
geh/tr gehuwd/getrouwd x
gesch gescheiden )(
gesn gesneuveld  
! 1700 in leven in 1700  
m man  
NN onbekend (geen naam)  
otr ondertrouw o
- onwettig geboren (*)
overl overleden + of †
  tak uitgestorven ++ of ††
  twijfelachtig/dubieus ?
1700/ vermeld na 1700  
/1700 vermeld voor 1700  
v vrouw  
zn zoon  
     



___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

BEGRIPPEN

In de genealogie worden vaak begrippen gebruikt die niet voor iedereen duidelijk zijn. Onderstaand kun je een verklaring vinden van de meest gebruikte begrippen die op deze website worden gebruikt:


 
Verklaring
 
Woordenboek
 
Genealogie
     
 
Genealogie is niet alleen een ander woord voor stamboomonderzoek, maar ook de naam voor een bepaalde vorm van een stamboom.

Een genealogie is een overzicht van alle nakomelingen in de mannelijke lijn van een bepaald persoon of echtpaar. Dochters worden in een genealogie wel vermeld, maar hun nageslacht niet meer.

De nummering van personen binnen een genealogie kan voor buitenstaanders verwarrend zijn. Omdat deze website bedoeld is voor een breed publiek, heb ik deze nummering niet gebruikt voor de genealogieën op deze website.

Achternamen worden meestal in de mannelijke lijn doorgegeven: Bijna iedereen heeft dezelfde achternaam als zijn of haar vader. In een enkel geval wordt een achternaam in de vrouwelijke lijn doorgegeven. Wanneer dat gebeurt in de genealogieën op deze website, neem ik ook de vrouwelijke lijn op (hoewel dat eigenlijk dus niet hoort in een genealogie).

Onderstaand een schematische voorbeeld van een genealogie:

   
genealogie

ge·nea·lo·gie (niet: gene·alogie)

de (v.)

(1567) <Fr. généalogie <Gr. genealogia

1 · wetenschap van het stamboomonderzoek, van de ontwikkeling en verwantschap van geslachten (families) synoniem: geslachtkunde

2 · geslachtslijst, geslachtsregister, stamboom













van Dale, 14e editie

 
Kwartierstaat
     
 
Een kwartierstaat is een overzicht van alle voorouders van een bepaald persoon. Deze persoon wordt wel kwartierdrager of probandus genoemd, de voorouders in een kwartierstaat heten kwartieren.

Voor de nummering van de kwartieren gebruiken we de gewone Arabische cijfers (dus 1, 2, 3, ...). De kwartierdrager krijgt nummer 1, zijn ouders 2 en 3, de vier grootouders 4 tot en met 7, de acht overgrootouders 8 tot en met 15, enz. Het nummer van de moeder is steeds één hoger dan het nummer van de vader, en het nummer van de vader is twee keer zoveel als het nummer van zijn kind.

De ouders van nummer 37 zijn dus 74 en 75. Mannen hebben steeds een even nummer (behalve evt. de kwartierdrager), vrouwen hebben steeds een oneven nummer.

   
kwartierstaat

kwar·tier·staat

de (m.)

1 · tabel van iemands kwartieren (10)

kwartier

kwar·tier
het; -en; -tje

10 · (genealogie) ieder van de personen die iemands afstamming van vaders- of moederszijde uitmaken
synoniem: stamdeel, vierendeel




van Dale, 14e editie

 
Stamreeks
     
 
Een stamreeks is de afstammeling in rechte, mannelijke lijn van een persoon. Hierin worden dus geen zijtakken opgenomen. Wel worden meestal echtgenotes en kinderen vermeld.

De generaties in een stamreeks worden genummerd met Romeinse cijfers, waarbij de oudste generatie nummer I krijgt.

Onderstaand een schematische voorbeeld van een stamreeks:

   
stamreeks

stam·reeks
de

1 · reeks van de oudste, elkaar in rechte lijn opvolgende voorvaderen












van Dale, 14e editie

 
Parenteel
     
 
een in generaties gerangschikte opgave van de wettige afstammelingen van een bepaald ouderpaar, zowel in mannelijke als in vrouwelijke lijn.

Onderstaand een schematische voorbeeld van een parenteel:

   
parenteel

pa·ren·teel
de (m.)

1· groep van bloedverwanten als afstammelingen van één bepaalde ouder of van een bepaald paar ouders









van Dale, 14e editie

 
Patroniem
     
 
Veel familienamen zijn ontstaan uit patroniemen, ook wel vadersnamen genoemd: namen die verwijzen naar de voornaam van iemands vader en zo de familierelatie kenbaar maken. Als vaders voornaam Hendrik is, dan is Hendrikszoon het patroniem van zijn zoon en Hendriksdochter het patroniem van zijn dochter.

Het achtervoegsel -zoon of -dochter werd afgekort of verbasterd: Hendriksz., Hendriksen, Hendriksdr. Of het werd weggelaten, al dan niet met behoud van de tussen -s: Hendrik(s).
Van de vroege middeleeuwen tot de invoering van de burgerlijke stand in de 19de eeuw werd het patroniem bij persoonsregistratie gebruikt.
Het patroniem kon destijds de enige achternaam zijn, en van generatie op generatie veranderen, maar het patroniem kon ook door een familienaam worden gevolgd: Jan Hendriksz. Bakker of Anna Pouwelsdr. van Amerongen.

Het kwam ook voor dat een kleinkind het patroniem van zijn vader overnam: Pieter Jansz. Hendriks. De familierelatie werd zo binnen een naam tot drie generaties uitgebreid: zoon, vader, grootvader. Het patroniem Hendriks staat op de nominatie een familienaam te worden. Daarvan is sprake als ook volgende generaties deze naam in gebruik nemen.

Het patroniem in zijn oorspronkelijke functie verdween bij de invoering van burgerlijke stand in de eerste helft van de 19de eeuw. De persoonsregistratie bij de burgerlijke stand wordt beperkt tot het noteren van voornamen en een familienaam, die definitief in vaststaande spellingsvorm van ouder op kind wordt doorgegeven.
Veel patroniemen zijn bij de invoering van de burgerlijke stand een familienaam geworden. Ze zijn niet allemaal even gemakkelijk herkenbaar, omdat veel voornamen die aan de basis van deze familienamen staan niet meer in gebruik zijn.

In Friesland maakte men familienamen uit patroniemen met behulp van het achtervoegsel -ma of men paste andere naamvormingsmechanismen toe: Johannes Sytses nam de familienaam Siedsma aan; Sjoerd Alberts nam de familienaam Alberda aan.

   
patroniem

pa·tro·niem
het (v.)

(patroniemen; patroniempje)

1 · familienaam, afgeleid van de naam van de vader



























van Dale, 14e editie

 
Adresnaam
     
 
Een adresnaam is in de antroponymie een achternaam die aangeeft waar iemand woont.

Het grote verschil met een herkomstnaam is dat een herkomstnaam ten tijde van het ontstaan van de naam een voormalige woonplaats aanduidde en een adresnaam een huidige woonplaats.

Kenmerkend voor deze groep namen is de aanwezigheid van een topografische referentie, bijvoorbeeld een veld, bos, of een waterloop. Ook boerderijnamen (Bronsvoort, Nooitgedagt), waaronder oost-Nederlandse boerderijnamen op -ing of ink (Aalderink, Bruggink), namen van huizen en herbergen (Bontekoe, Fortuin, Hardebol) en scheepsnamen vallen in de groep adresnamen.

Samen met de beroepsnaam en het patroniem beslaat de adresnaam het grootste deel van alle Nederlandse achternamen. De meest voorkomende adresnaam is Van den Berg, met 57.440 naamdragers in Nederland.

   
adresnaam

a·dres·naam
de (m.)

(adresnamen)












Wikipedia

 
Beroepsnaam
     
 
Een beroepsnaam is in de antroponymie een type achternaam. Onder deze type achternamen verstaat men de namen die direct zijn afgeleid van beroepen. Echter worden ook namen zoals Burger of De Ruijter, tot deze groep gerekend.

Daaruit blijkt dat een beroepsnaam niet alleen een beroep beschrijft, maar ook van een dagelijkse tijdbesteding afgeleid kan zijn. De in Nederland meestvoorkomende beroepsnaam is Bakker.

De metonymische beroepsnamen is geen subgroep van de beroepsnamen, maar een aparte groep op zichzelf. Metonymische beroepsnamen beschreven niet direct iemands functie, maar bijvoorbeeld een voorwerp of kenmerk van dat beroep. Een voorbeeld hiervan is de achternaam Bijl.

   
beroepsnaam

be·roeps·naam
de (m.)

(beroepsnamen)








Wikipedia

 
Toponiem
     
 
Zeer veel familienamen zijn van toponiemen (aardrijkskundige namen) afgeleid. Deze namen geven aan waar men vandaan kwam (herkomstnamen), welk gebied of landgoed men bezat of beheerde, of welke huizen men al dan niet met bijhorend land in eigendom of huur had.

Bij deze laatste groep duiden de namen tevens aan waar men woonde. (Straatnummers waren immers nog niet ingevoerd!) Dit type naam wordt dan ook wel met de term 'adresnaam' van de herkomstnamen onderscheiden.

Herkomstnamen gaan voornamelijk terug op namen van steden, dorpen en landen; adresnamen op microtoponiemen: namen van huizen, velden, waterlopen, straten. De elite die zich naar haar bezittingen noemde, plaatste zich als het ware tussen deze categorieën in.

   
toponiem

to·po·niem
het (m.)

( toponiemen; toponiempje)

1 · plaatsnaam






geen vermelding van Dale



___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

FAMILIEWAPENS/HERALDIEK

Heraldiek is de (hulp)wetenschap die zich bezighoudt met de betekenis van wapens.

Geschiedenis van de heraldiek

Om duidelijk te maken welke ridder schuilging onder een harnas en helm of aan te geven tot welke partij men behoorde werden middels kleuren en symbolen versieringen aangebracht op de schilden. Daar bleef het niet bij; ook op de paardenkleden, de banieren en de helm
(op het helmteken werd het herkenningsteken aangebracht. Het gebruik van die wapens is aan allerlei gebruiken verbonden. Naast met name adellijke familiewapens, was het gebruikelijk voor Europese staten, steden, streken en gemeenten om een wapen te voeren. De boerenstand voerde in de vroege middeleeuwen geen wapen, zij gebruikten een huismerk als herkenningsteken. Dit huismerk was kenmerkend voor de boerderij en werd als brandmerk en teken op zerken gebruikt. In de late middeleeuwen gingen ook burgers en boeren wapens voeren en soms zijn de oude huismerken op de wapens afgebeeld.

In de late middeleeuwen was het gebruik van heraldische kentekens dus niet langer het exclusieve domein van de adel en de staat, ook gilden, verenigingen en burgers gingen wapens voeren. Ook ontstond er een uitgebreide kerkelijke heraldiek met eigen regels en vormen. Naast de adellijke wapens bestaan er dus ook burgerlijke wapens, die de adellijke in aantal ver overtreffen. Het was in Vlaanderen gebruikelijk dat schepenen van een schepenbank met hun familiewapen zegelden en indien dat niet bestond een persoonlijk wapen kozen, dat later vaak werd gezien en gebruikt als familiewapen door de afstammelingen. Ook de Nederlandse regenten gingen wapens voeren. Wapens van Nederlandse overheidsinstanties worden, na verkregen advies van de Hoge Raad van Adel, bij Koninklijk besluit verleend. Het staat iedere burger vrij om een wapen te kiezen en te gebruiken maar het is ongepast om een wapenschild te gebruiken dat aan een ander toebehoort. Ook mag men niet zonder meer een wapenschild gebruiken dat door een naamgenoot gebruikt wordt of werd.

Wapens worden in Nederland geregistreerd en gepubliceerd door de Hoge Raad van Adel en, in het geval van burgers, door instanties als de Friese Raad voor de Genealogie en het Centraal Bureau voor Genealogie. Een geregistreerd burgerwapen wordt in Nederland overigens niet beschermd. Men kan een wapen wettelijk laten beschermen door haar te laten registreren bij een merkenbureau. In Vlaanderen wordt een officieel wapen toegekend door de Vlaamse Regering, op advies van de Vlaamse Heraldische Raad. Bij de erkenning van een wapen kreeg de desbetreffende een wapenbrief mee. Dit werd tevens gebruikt om wapenbelasting te heffen.


Opbouw van een wapen

Het Wapenschild is het belangrijkste deel van het wapen en staat centraal geplaatst. Op het schild vinden we stukken, die in een bepaalde reeks van kleuren zijn neergezet.

  • Een Helm of kroon rust op of overtopt het schild. Als de helm met figuren is beschilderd, noemen wij deze helmfiguren of helmteken. De kroon wordt ook wel rangkroon genoemd en verschilt per rang binnen de adel. Bij de katholieke geestelijkheid wordt het wapen gedekt door een hoed met kwasten. De kleur van de hoed en het aantal kwasten verschilt naargelang de plaats in de kerkelijke hiërarchie. Ook burgers plaatsen een "burgerlijke" kroon op het wapenschild.
  • Dekkleden zijn ontstaan uit een kleedje dat van achteren over de helm viel ter bescherming tegen de zon.
  • Schildhouders: een schild kan worden gedragen door (fabel)dieren of menselijke figuren. Deze staan aan weerszijden van het schild.
  • Een wapenspreuk of motto en een boven het wapen aangebrachte leus.
  • Een paviljoen (een opengeslagen middeleeuwse tent, of een met hermelijn gevoerde mantel die rond het wapen is geslagen.
  • Een of meer helmen kunnen op het wapenschild worden geplaatst. Alleen bij een koning is het vizier van de helm geopend.
  • In of aan het schild kunnen ook de ridderorden van de bezitter worden aangebracht.

In de heraldiek is het regel dat het wapen er natuurlijk uit dient te zien.
De grootte van de onderdelen dient op elkaar afgestemd te zijn en de schilddragers moeten er daarom, ook al zal men nooit een leeuw met een helm op zijn kop een schild zien vasthouden, natuurlijk uitzien en ook ergens op kunnen staan. De grootte van de kroon moet ook in verhouding staan tot de grootte van het schild. Tegen enige van deze regels is in het afgebeelde wapen van Anhalt gezondigd.

Koninklijke wapens worden volgens bijzondere regels getekend. Zie als voorbeeld het Wapen van de Koning van Pruisen.


Kleuren

In de heraldiek zijn twee opvattingen van kleur:

  • In de engere betekenis zijn de kleuren de vier donkere kleuren die in de heraldiek gebruikt worden.
    Dit is in tegenstelling tot de metalen en de pelswerken. In deze betekenis heet een kleur een email.
  • In de ruimere betekenis zijn de kleuren de emails, de metalen en de pelswerken bij elkaar. In deze betekenis heet een kleur een tinctuur.

De namen van de kleuren en de door Silvester Petra Sancta in zijn "systeem" voorgeschreven weergave ervan in een zwart-wit tekening zijn:

Emails:

  • azuur of lazuur (blauw, weergave d.m.v. horizontale arcering)
  • keel (rood, weergave d.m.v. verticale arcering)
  • sinopel (groen, weergave d.m.v. diagonale arcering links boven - rechts onder)
  • sabel (zwart, weergave in effen zwart of d.m.v. horizontale en verticale arcering)

Metalen:

  • or (goud of geel, weergave d.m.v. puntjes)
  • argent (zilver of wit, weergave in effen wit)

Pelswerken:

  • hermelijn (getekend als een metaal en een email)
  • vair (getekend als een metaal en een email)

Andere kleuren:

Daarnaast komen de volgende kleuren voor:

  • purper (weergave: diagonale arcering links onder - rechts boven)
  • oranje (weergave: als voor rood plus goud, dus verticale arcering, afgewisseld met puntjes)
  • bruin (weergave: verticale arcering plus diagonale arcering links onder - rechts boven)

* Deze kleuren komen in wapens voor, maar behoren niet tot de heraldische kleuren.

Regels:

Een belangrijke regel binnen de heraldiek is dat men geen combinatie mag maken van kleuren van dezelfde soort: een metaal mag niet met een metaal gecombineerd worden, een email niet met een email. Het is dus bv. niet toegestaan om een Lelie 'or' op een veld van 'argent' te plaatsen.

Hierop zijn heel weinig uitzonderingen. De koning van Jeruzalem (v.a. de 1e kruistocht) draagt een een kruis van or op een schild van argent en de paus verenigt de twee metalen in zijn wapen. Het stadswapen van Amsterdam kent een zwarte paal op een rood veld. Uitzondering is het wapen van de Kerkelijke Staat, nu Vaticaanstad, dat geheel uit goud en zilver bestaat.

In de 17e eeuw raakte de heraldiek in verval. Men verloor het doel van het wapenschild, de gemakkelijke herkenning van het wapen, uit het oog en leefde zich uit in fantastische vormen en stukken. Daardoor ontstonden ook wapenschilden die personen en objecten uit de natuur bevatten.

Deze worden dan beschreven met de woorden "in hun natuurlijke kleur". In Azië, de Amerika's en Afrika is een heel eigen heraldische traditie ontstaan die ver van de strenge geometrische wapens van de middeleeuwse ridders staat. Ook de communistische landen ontwikkelden een eigen heraldische stijl die men Socialistische heraldiek zou kunnen noemen.

Op deze schilden zien wij rokende vulkanen, beboste landschappen en zelfs autowegen (het wapen van Laos) of elektriciteitspalen (het wapen van Noord-Korea) afgebeeld.


Vlakverdeling

Voorbeelden van vlakverdeling

Een schild kan op verschillende manieren worden verdeeld. Een aantal veel voorkomende vlakverdelingen zijn in de figuur aangegeven.
  1. Doorgesneden
  2. Gedeeld
  3. Doorgesneden en halfgedeeld
  4. Gedeeld en linksdoorgesneden
  5. Gevierendeeld
  6. Gevierendeeld met hartschild (zie uitleg over kwartieren)
  7. Geschuind
  8. Linksgeschuind
Daarnaast komen andere verdelingen voor, zoals:
  1. Gebalkt (ook wel gepaald genoemd: verticaal in drieën gedeeld waarbij de 'balk' in het midden een afwijkende kleur heeft)
    1. Gebalkt van x stukken: verticaal in x gelijke vlakken verdeeld, afwisselend van kleur, waarbij x het totale aantal vlakken is
  2. Horizontaal gebalkt
    1. Horizontaal gebalkt van x stukken
Bij het beschrijven van een schild lijkt het alsof links en rechts zijn verwisseld. Dit komt omdat men het schild beschrijft vanuit het gezichtspunt van de schilddrager en niet van de aanschouwer.

Kwartieren

Fig. 6 is verdeeld in 4 kwartieren, waarvan 1, het eerste kwartier, als rechtsboven wordt aangeduid. Bij het tellen doorlopen we de velden rij voor rij horizontaal.

Indien een gevierendeeld of gekwartierd schild uit meerdere wapens is samengesteld, bepaalt de nummering ook de rangorde of belang van de verschillende families, 1 is het belangrijkst en 4 het minst.

Bij kwartieren die zelf ook zijn gekwartierd duiden we de vlakken binnen het kwartier aan met a, b, c, enz.


Herautstukken

Op een schild kunnen we allerhande stukken aantreffen. Een kleine greep van veel voorkomende stukken:

  • balken
  • torens
  • leeuwen
  • jachthoorns
  • lelies
  • kruizen

Ook de ridderorde van de bezitter van het wapen kan om het wapenschild worden gehangen of in het schild worden opgenomen.


Enkele voorbeelden

     
  Kerkelijke heraldiek op het rouwbord van Mgr. de Kesel   19e eeuwse wapenschild van de Hertog van Anhalt.   Socialistische heraldiek in het wapen van Laos
Bronvermelding: Wikipedia     Website: http://nl.wikipedia.org/wiki/Heraldiek


























___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

FAMILIEWAPEN FAMILIE KNOLLEMA

Kortgeleden werd ik attent gemaakt op het feit dat er ook een familiewapen in onze familie voorkomt.
Het is van de familie Knollema, de familie van mijn moeders kant. Mijn oom Henk Smit uit Harkstede heeft gezorgd dat ik dit wapen kon scannen, waarvoor mijn hartelijke dank, zodat ik hier nu een digitaal exemplaar van heb. Het bestond uit een drietal A4-tjes, waarop een uitleg, de oorsprong en zwart-wit tekening van dit familiewapen zijn te zien.

De uitleg en de oorsprong staan hieronder beschreven. Tevens heb ik de tekening van het familiewapen toegevoegd, onderaan deze pagina ziet u het originele exemplaar aan de linkerkant, en aan de rechterkant ziet een foto van het wapen gedrukt op een wandtegeltje.


* Uitleg

  HET FAMILIEWAPEN DER KNOLLEMA'S
     
    ontworpen door
    ROB KAM, kunstschilder
    te Appingedam.
     
Vertikaal gedeeld: I in rood, zwartharige Vrouwe Justitie gehuld
    in kleed van blauw met blinddoek (voor ogen)
    van wit en staande op knol van groen. In de
    rechterhand een naar boven gericht zwaard
    van zilver met gevest van goud. In de linker-
    ­hand een balans van goud. Lichaamsdelen van
    Vrouwe Justitie van natuurlijke kleur.
     
  II horizontaal gedeeld in twee:
    bovenste kwartier in zilver een rechtopstaande
    spade van natuurlijke kleur met naar beneden
    gericht blad van zwart. Rechts ervan zeegolven
    van blauw en links overgaand op gewonnen land
    van natuurlijke kleur met daarop gewas van
    natuurlijke kleur.
    onderste kwartier: kerk van natuurlijke kleur
    geflankeerd met bomen van natuurlijke kleur.
    Rechter boom staat op knol van groen.
    Over de onderste breedte van dit kwartier een
    een driebaan vlag van rasp, rood-zilver-rood.
     
Het familiewapen is symetrisch bedekt met kleed van goud en schaduw van
blauw. De drapperie is met 3 franse leliën bekapt. Leliën van zilver.
Onder de middelste lelie een horizontaal gedeeld wapen.
Bovenste deel in groen 6 vijfpuntige sterren van goud in boogformatie
boven toren van zwart.
Onderste deel in zilver een zeemeermin van natuurlijke kleur met staart
van blauw. De zwartharige zeemeermin heeft in beide handen een spade
van natuurlijke kleuren en naar beneden gerichte bladen.
 
Losstaand van het wapen onderaan, een lint van blauw met letters van
goud in kapitaal de naam K N O L L E M A .
     
   
Gedaan in Appingedam op 28 april 1984.
     
   
     

* Oorsprong

De oorsprong van het FAMILIEWAPEN  
     
In de heraldiek of wapenkunde is het wapen een gekleurd al of niet
erfelijk, zinnebeeldig kenteken van een persoon, een familie
of een gemeenschap,waarbij tot onmisbare grondslag dient:
 
het schild, het aloude symbool van recht en gezag
 
 
De eerste burgers die de naam KNOLLEMA hebben aangenomen, kwamen
uit het noorden van de provincie Groningen en wel uit het gebied
dat nu aangeduid wordt op onze landkaart met de naam Uithuizermeeden.
In het wapen van deze plaats komt een zeemeermin als wapenfiguur voor.
 
De zeemeermin treft U ook aan onder de middelste lelie in een
horizontaal gedeeld wapen. Het bovenste deel bestaat uit een
burcht, symbolisch weergevend: de plaats van vestiging der
KNOLLEMA'S. Daarboven een zestal sterren die de naam uitstralen
 
Het familiewapen is vertikaal gedeeld, daarbij is de rechterzijde
nog eens horizontaal, gedeeld in twee.
 
In het bovenste kwartier is weergegeven : land uit zee
Het gebied waar de oorsprong ligt van onze familie is nl. ontstaan
door inpoldering.
 
In het onderste kwartier ziet U een kerk met bomen ernaast, waarbij
één boom op een verhoogd terrein staat. Dit verhoogd gedeelte
naast de kerk werd vroeger aangeduid met de naam : CNOLL
 
Op deze CNOLL werd vroeger recht gesproken. Vandaar dat U in het
linkergedeelte Vrouwe Justitia, de godin der gerechtigheid,
op de CNOLL ziet staan met haar attributen, weegschaal en zwaard
en een blinddoek voor de ogen.
 
In ons familiewapen komt dus niet alleen duidelijk de plaats van
oorsprong naar voren, doch tevens de herkomst van de naam:
 
" KNOLLEMA "
 
 
Appingedam, 28 april 1984.
 

 
* Tekening Familiewapen   * Tegeltje Familiewapen
 
 



___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

GENERATIES

Onderstaand kunt een overzicht zien van alle benamingen die je geeft aan de verschillende generaties. Tot betovergrootvader of betovergrootmoeder kunnen we allemaal wel terugtellen. Maar hoe gaat het verder?

Naam Generatie Geb. Jaar
achterkleinzoon - - 2050
kleinzoon - - 2020
zoon - - 1990
Ik / U 1 I 1960
vader 2 II 1930
grootvader 3 III 1900
overgrootvader 4 IV 1870
betovergrootvader 5 V 1840
oud-vader 6 VI 1810
oud-grootvader 7 VII 1780
oud-overgrootvader 8 VIII 1750
oud-betovergrootvader 9 IX 1720
stam-vader 10 X 1690
stam-grootvader 11 XI 1660
stam-overgrootvader 12 XII 1630
stam-betovergrootvader 13 XIII 1600
stamoud-vader 14 XIV 1570
stamoud-grootvader 15 XV 1540
stamoud-overgrootvader 16 XVI 1510
stamoud-betovergrootvader 17 XVII 1480
       
Het vermelde geboortejaar is slechts een aanduiding. In dit voorbeeld werd voor elke generatie 30 jaar gerekend. Uiteraard kan hierbij "vader" en "zoon" door respectievelijk "moeder" en "dochter" worden vervangen. Tot in het oneindige gaat de naamgeving echter niet!
       



Deze site wordt aangemaakt door The Next Generation of Genealogy Sitebuilding ©, v. 12.0.1, geschreven door Darrin Lythgoe 2001-2024.

Gegevens onderhouden door Jan Klaas Kuiper. | Data Beschermings Beleid.